Het bestuursprocesrecht kent fatale termijnen. Zo bedraagt de termijn voor het indienen van bezwaar- of (hoger) beroep 6 weken. Het te laat indienen van een bezwaarschrift heeft voor de burger verstrekkende gevolgen. Het ingestelde bezwaar dan wel (hoger)beroep moet namelijk niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het te laat ingediende bezwaar- of (hoger)beroepschrift – enkele uitzonderingen daargelaten- niet meer inhoudelijk zal worden behandeld.

Bepalingen van openbare orde

De bezwaar- en (hoger)beroepstermijnen waren volgens de tot nu geldende vaste jurisprudentie van openbare orde. Bepalingen van openbare orde zijn zo belangrijk voor de rechtsorde dat de bestuursrechter niet-naleving van deze bepalingen niet zonder gevolgen kan laten. Met andere woorden: de bestuursrechter toetst zelfstandig de naleving van deze bepalingen en verbindt consequenties aan de niet-naleving daarvan.

De bestuursrechter toetst hierom in alle zaken op eigen initiatief of het ingestelde bezwaar- en (hoger)beroep tijdig is ingesteld. Is het bezwaar en/of het (hoger)beroep te laat ingediend dan wordt het (hoger)beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit gebeurt zelfs in gevallen waarin het bestuursorgaan -ondanks de termijnoverschrijding -de zaak inhoudelijk beoordeelt en een inhoudelijke beslissing op bezwaar heeft genomen.

Oordeel hoogste bestuursrechters

Tot 9 juli 2021 was dit de vaste gang van zaken bij de bestuursrechter. Op 9 juli jl. heeft een zogenoemde gemengde kamer – bestaande uit de presidenten van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - in een uitspraak geoordeeld dat de bestuursrechter niet langer ambtshalve de tijdigheid van een bezwaar en (hoger) beroep dient te toetsen. De Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn de hoogste bestuursrechters.

Waar ging de zaak over?

De zaak had betrekking op het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (hierna: ‘’college’’) van 3 mei 2018. Het college heeft besloten om het verzoek om voortzetting van een persoonsgebonden budget voor maatwerkvoorzieningen voor begeleiding en huishoudelijke verzorging op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) af te wijzen. Het bezwaar van verzoeker is bij besluit van 7 januari 2019 door het college ongegrond verklaard.

Verzoeker is het hier inhoudelijk niet mee eens en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank toetst uit eigen beweging of het bezwaarschrift wel tijdig is ingediend. De rechtbank kom tot de conclusie dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gevolg hiervan is dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart en de zaak niet inhoudelijk toetst. Het college heeft volgens de rechtbank het bezwaarschrift onterecht als tijdig aangemerkt. De rechtbank volgt hier de vaste rechtspraak van zowel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Centrale Raad van Beroep.

Vervolgens buigt de gemengde kamer zich over deze zaak. De gemengde kamer merkt op dat de vraag of een bezwaar- of beroepsschrift tijdig is ingediend volgens vaste rechtspraak van alle hoogste bestuursrechters een kwestie van openbare orde is. De bepalingen over tijdigheid van bezwaar en beroep zijn namelijk aan te merken als bepalingen met een grote betekenis voor de rechtsorde. De rechter moet naleving van deze bepalingen - zonder dat partijen daar een beroep op doen - verzekeren.

Omdat het een kwestie van openbare orde betreft, toetst de bestuursrechter tot nu toe niet alleen de tijdigheid van het bij hem ingestelde beroep, maar ook of het bestuursorgaan het bezwaar (of administratief beroep) terecht tijdig heeft geacht. In hoger beroep wordt ook de tijdigheid van het instellen van de rechtsmiddelen bij de vorige instanties getoetst. Deze gang van zaken heeft tot gevolg dat in gevallen waarin het bestuursorgaan, ondanks de termijnoverschrijding toch een inhoudelijk oordeel heeft gegeven, het recht van een belanghebbende tot toegang tot de bestuursrechter alsnog door de ambtshalve toetsing wordt ontzegd.

Dwingend van aard maar niet meer van openbare orde

De gemengde kamer vindt dit niet wenselijk en ziet aanleiding om terug te komen op deze vaste rechtspraak. Daarbij merkt de gemengde kamer op dat de wettelijke bepalingen over de tijdigheid van een bezwaar- of beroepschrift dwingend van aard zijn. De gemengde kamer maakt een onderscheid tussen bepalingen die dwingend van aard zijn en die van openbare orde zijn. Bepalingen over de tijdigheid van bezwaar- en beroep zijn volgens de gemengde kamer dwingend van aard, maar niet van openbare orde.

Dit houdt in dat het bestuursorgaan waarbij het rechtsmiddel is ingesteld, gehouden is de tijdigheid van dat rechtsmiddel te toetsen. En in geval van niet verschoonbare termijnoverschrijding moet het bestuursorgaan het rechtsmiddel niet-ontvankelijk verklaren. In het geval het bestuursorgaan - ondanks dat het bezwaar niet tijdig is ingesteld - toch inhoudelijk een beslissing op het bezwaar neemt, dan vereist de rechtszekerheid dat hem niet door de bestuursrechter, ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan kan worden tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was.

Conclusie

Deze koerswijziging van alle hoogste bestuursrechters leidt in gevallen waarin het bestuursorgaan ondanks de termijnoverschrijding toch een inhoudelijk oordeel geeft op het bezwaar tot meer rechtsbescherming voor de burger. In gevallen waarin het bestuursorgaan in de beslissing op het bezwaar de niet-tijdigheid van het bezwaar niet ter discussie stelt, zal de bestuursrechter dat in de beroepsfase ook niet meer doen. Het (hoger) beroep zal ondanks de termijnoverschrijding ook door de bestuursrechter inhoudelijk worden beoordeeld.

Gerelateerde artikelen
Deel deze pagina via